Mededeling

Collapse
No announcement yet.

Felix Andries Vening Meinesz

Collapse
X
 
  • Filter
  • Tijd
  • Show
Clear All
new posts

  • Felix Andries Vening Meinesz

    Vening Meinesz.jpg

    MEINESZ, Felix Andries (1887-1966)


    Meinesz, Felix Andries (door naamstoevoeging bij KB van 10-2-1893 nr. 17 gewijzigd in Vening Meinesz ), geodeet en geofysicus ('s-Gravenhage 30-7-1887 - Amersfoort 10-8-1966).

    Zoon van Sjoerd Anne Meinesz, burgemeester, en jkvr. Cornelia Anna Clasina den Tex.
    Vening Meinesz leerde reeds vroeg in zijn ouderlijk gezin de magistraatsallure en de aandacht voor organisatie die hem later steeds te stade zouden komen. Te snelle groei in zijn jeugd zou hem anderzijds een zwak hart bezorgen. Hoewel hij hierdoor een jaar lagere school verspeelde liep hij verder zonder vertraging de HBS af. Na zijn studie voor civiel ingenieur aan de TH in Delft in 1910 kwam hij in hetzelfde jaar al in dienst bij de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing (later de Rijkscommissie voor Geodesie).
    Zijn eerste opdracht als jong ingenieur was het verrichten van zwaartekrachtmetingen in Nederland als bijdrage aan het probleem van de vormbepaling der aarde. Met de in Nederland beschikbare slinger van Stückrath werd op de afdeling geodesie aan de Oostkade in Delft begonnen met meten. Dit verliep ongunstig, omdat de bodem daar slecht was en door ieder schip of voertuig dat passeerde beïnvloed werd. In 1912 week hij uit naar stabielere zandgrond: het Koninklijk Nederlandsch Metereologisch Instituut (KNMI) in De Bilt. Maar daarmede was het probleem niet opgelost. Ook het grote deel van Nederland dat slappe bodem heeft moet gemeten worden. Het probleem van storingen veroorzaakt door bewegingen van het voetstuk werd daarom door Vening Meinesz theoretisch goed doordacht en wiskundig grondig behandeld. Deze studie leidde ten slotte tot zijn proefschrift, Bijdragen tot de theorie der slingerwaarnemingen, waarop hij in 1915 cum laude bij J. Cardinaal aan de TH Delft promoveerde.
    De grondslag voor het 'Vening Meinesz-apparaat' en het latere werk was gelegd. Met behulp van het KNMI werd op zijn tekeningen en aanwijzingen een apparaat ontwikkeld en gebouwd waarin twee slingers van gelijke grootte en opgehangen in hetzelfde frame slingeren in hetzelfde vlak en in tegengestelde fase. Hij had ontdekt dat de storende horizontale versnellingen geen invloed hadden op het verschil van de uitwijkingen van beide slingers. Dit verschil kon via spiegels en lichtstralen op een rollende film worden geregistreerd als ware het de beweging van een fictieve ongestoorde slinger. Op deze wijze kon met grote nauwkeurigheid gemeten worden. Over heel Nederland werd een net van 51 waarnemingen gespreid. Het succes inspireerde hem ertoe om nu ook te proberen op zee te gaan meten. Het apparaat werd aangepast en geperfectioneerd en in een 'wieg' opgehangen. Het experiment lukte.
    Met een onvoorstelbaar uithoudingsvermogen, met overredingskracht, bonhomie en wetenschappelijke gedrevenheid maakte Vening Meinesz in de jaren 1923 tot 1939 de beroemde reizen over de zeeën en oceanen in onderzeeërs van de Koninklijke Marine en de US-Navy. Het niet mogelijk geachte, nl. het meten van de zwaartekracht op zee, was mogelijk geworden. En nu moest zo snel mogelijk en zo veel mogelijk gemeten worden over de hele aarde ter bepaling van de vorm van de aarde en de geoïde. Er werden 10.000 zeemijlen afgelegd, en hij deed 1000 metingen (in 1928, toen er in een periode van 35 jaar in de USA 300 metingen waren gedaan op land, mat Vening Meinesz in 32 dagen 46 stations in de Caribische wateren). De eerste reis werd per K II naar Ned.-Oost-Indië via het Suezkanaal in 1923 gemaakt. Aan de hand van de opgedane ervaringen werd er een geheel nieuw apparaat gebouwd. Getest op de K XI (reis naar Alexandrië in 1925) kon dit apparaat gebruikt worden op de beroemde reis per K XIII via het Panamakanaal naar Ned.-Oost-Indië. Na dit experiment was het mogelijk het apparaat te perfectioneren en kreeg het zijn eindtoestand.
    Reeds door deze eerste tochten en onderzoekingen had Vening Meinesz ondertussen zoveel reputatie in wetenschappelijke kring verworven, dat hij in 1927 werd benoemd tot buitengewoon hoogleraar in de geodesie, kartografie en geofysica te Utrecht. Later zou hij in Delft als tijdelijk lector worden benoemd (1937) en vervolgens daar in 1939 buitengewoon hoogleraar in de geodesie zijn.

    Onderzeedienst
    Deze buitengewone leeropdrachten weerhielden Vening Meinesz er niet van zijn reizende onderzoekingen voort te zetten en door te zetten. Na een reis per S 21 van de US-Navy in de Caribische wateren in 1928 volgden nog de reizen per K XIII naar Ned.-Oost-Indië van 1929 tot 1930, die met de 'Fresnel' in de westelijke Middellandse Zee in 1932 en de reis aan boord van Hr. Ms. 0 13 in de Noordatlantische Oceaan en in 1934/1935 de bekendste reis aan boord van de K XVIII naar Ned.-Oost-Indië via Buenos Aires, Kaapstad en Perth. De verfilming van deze reis maakte dat Vening Meinesz ook bij het bioscooppubliek beroemd werd. Daarna werden nog drie reizen gemaakt, resp. in 1937, 1938 en 1939 naar de Atlantische Oceaan en de Noordzee.

    Resultaat
    De resultaten werden onder auspiciën van de Rijkscommissie voor Geodesie vastgelegd in vier banden Gravity Expeditions at Sea (Delft, 1932-1948.4 dl.), enkele met medewerking van J.H.F. Umbgrove en P.H. Kuenen.
    Wat de metingen op zee zouden opleveren was van te voren (in 1923) niet te bevroeden. Bekend was dat op land sterk reliëf samengaat met variatie in zwaartekracht en dat gebergteketens in het algemeen een tekort aan zwaartekracht te zien geven. Vening Meinesz zocht daarom de gebieden met groot reliëf van zeebodem op: de randen van de continenten, de midoceanische ruggen en de diepzeetroggen, o.a. langs de grote en kleine Soenda eilanden. Hier kwam voor eerst aan het licht het zwaartekrachtbeeld van lange linten van sterk negatieve anomalieën die de diepzeetroggen begeleiden, de 'Vening Meinesz-gordels'. Overigens toonde het zwaartekrachtbeeld van de oceanen onregelmatige golvingen van kleine positieve en negatieve anomalieën. Het bleek dat de gelijkheid van de gemiddelde zwaartekracht op de oceanen en het vasteland goed in overeenstemming is met het principe van isostatisch evenwicht, waarbij topografische onregelmatigheden óf lokaal, óf regionaal gecompenseerd blijken te zijn. Ook bleek dat de aardequator, zo die niet al een zuivere cirkel is, er toch weinig van afwijkt. Vooral het patroon van eilandbogen, soms bezet met vulkanen en gekenmerkt door grote seismische onrust, begeleid door diepzeetroggen en zones van negatieve anomalieën intrigeert hem en vraagt om verklaringen. De geodeet wendt zich tot de geofysica en verdiept zich in de geologie. Het massatekort in de Vening Meinesz-gordels wordt verklaard door horizontale samendrukking in de korst, die leidt tot een benedenwaartse 'knik' van de korst in de mantel. De oorzaak van de horizontale samendrukking wordt gezocht in de eerder veronderstelde 'convectiestromen' in de mantel. Herstel van evenwicht was aanleiding tot een latere opstijging van de soortelijk lichtere ingeknikte korst en leverde de gebergtereeksen als de Alpen. Vening Meinesz heeft continentverschuivingen lange tijd voor onmogelijk gehouden. Het materiaal was te star. Later, toen de paleomagnetische waarnemingen de theorie van Alfred Wegener betreffende continentverschuivingen weer nieuw leven inbliezen, dacht Vening Meinesz aan continenten die drijven op convectiestromen in de mantel.
    Terwijl de bestudering van de op de reizen bijeengebrachte gegevens na 1939 kon worden voortgezet, onderbrak de Tweede Wereldoorlog uiteraard de mogelijkheid tot voortgaand empirisch onderzoek op de zeeën. In 1948 kwam het zeegaand onderzoek weer op gang, ditmaal voor het grootste deel uitgevoerd door anderen, maar nog wel in nauw overleg met Vening Meinesz. Dit resulteerde in series zwaartekrachtmetingen in de Noordatlantische Oceaan, de Caribische Zee, de Pacifische Oceaan, de Noordzee en in Suriname, te zamen gepubliceerd als volume 5 van Gravity Expeditions at Sea(l960).
    Tot zijn dood bleef Vening Meinesz ondertussen geboeid door de verdeling van continenten en oceanen, ook nadat hij de publikatie van zijn eigen onderzoeksresultaten in 1948 had voltooid. Een mathematische analyse van de topografie van het aardoppervlak die hij opzette leverde een verdeling op die verrassend klopte met het eerder ter verklaring van de afwijkende zwaartekrachtmetingen veronderstelde systeem van convectiestromen in de mantel.
    De oorlog onderbrak, zij het tijdelijk en voor kortere tijd, Vening Meinesz' studie op andere ingrijpende wijze. De bevrijding bracht Vening Meinesz terug in het wetenschappelijke spoor. Naast zijn hoogleraarswerk vervulde hij van 1945 tot 1951 de functie van hoofddirecteur van het KNMI, waarvan hij reeds sedert 1937 curator was, en later van 1952 tot 1966 voorzitter van het college van curatoren. Als hoogleraar bleef hij tot 1957 in Utrecht en Delft doceren.
    Hoe beroemd Vening Meinesz ook werd, zijn leefwijze bleef eenvoudig, zelfopofferend en innemend ten overstaan van iedereen met wie hij te maken had, zowel thuis (hij werd verzorgd door een oude getrouwe dienstbode nog uit het ouderlijk huis) als in het veld, op de instrumentmakerij, aan boord, op vergaderingen en plechtige bijeenkomsten. Vrienden en collega's waardeerden zijn diepe inzicht in problemen, zijn mathematisch talent, zijn energie en daarnaast zijn kinderlijke vreugde, zijn hartelijke lach, zijn ruime belangstelling en zijn gevoel voor schoonheid in litteratuur, kunst en de natuur. Hij kende alle plantjes, leerde die aan zijn nichtjes, deed opgravingen en fietste graag. Hij was een 'grand seigneur': gastvrij en ontwapenend hartelijk. Hij had een vasthoudend karakter met een duidelijk doel in het leven: de toenemende kennis omtrent de vorm van de aarde en omtrent de wijze waarop die vorm tot stand gekomen was. De daarbij optredende problemen in menselijke verhoudingen bij onderzoek en studie probeerde hij karaktervast en vasthoudend op te lossen, door en door eerlijk en fatsoenlijk als hij was.

    Na de lange, zware reis met de K XVIII, toen de menselijke moeilijkheden en spanningen aan boord soms zwaarder gingen wegen dan de wetenschappelijke problemen, is hij tot bekering gekomen en toegetreden tot de Ned. Herv. Kerk in Amersfoort (Bergkerk).

    Vening Meinesz-apparaat
    Het 'Gouden Kalf', vanwege zijn kleur en omdat bemanningen bij iedere duik extra gage kregen - ze moesten ter vermijding van trillingen in hun kooien gaan liggen en dat betekent derving van levensvreugde - bestaat uit een apparaat met fotorollen op een slingerkast, opgehangen in een cardanisch raamwerk. Het toestel is tot in de jaren vijftig gebruikt door Vening Meinesz en, in bruikleen, ook door buitenlandse instituten en zeemachten. Wanneer het deksel van de slingerkast wordt verwijderd, ziet men de bovenkanten van de drie paren slingers, twee stel in de lengterichting en een in de breedte, gemaakt van de 64 procent ijzer/36 procent nikkel-legering invar (invariabel). Die heeft een zeer lage uitzettingscoëfficient en is daarom zeer geschikt voor meetinstrumenten. Iedere slinger heeft aan weerszijden een spiegel. Vanuit de bovenkant van de kast worden lichtflitsen via spiegels en prisma's naar de slingers en weer terug geleid, waarmee de snelheid van de bewegingen onder invloed van de zwaartekracht fotografisch vastgelegd en daarna gemeten wordt.
    Vening Meinesz had overigens speciaal verlof nodig van de Marine om mee te varen. Met zijn twee meter was hij te lang voor een onderzeeboot.
    De onderzeeboten K XIII en K XVIII waren nog met klinknagels vervaardigd en doken daardoor niet verder dan dertig meter boven de kiel; het waren nog echte duikboten. Het type O 16 uit 1937 had een gelaste huid en was daardoor een échte onderzeeboot. Moderne, conventionele onderzeërs halen minstens tweehonderd meter diepte. Hoe ver precies is uiteraard een - diep - geheim.
    Bron: Instituut voor Maritieme Historie, Den Haag.

    Robert van der Veen
    Op het moment dat u deze woorden leest, staat in de bibliotheek voor geodesie aan de Delftse Thijsseweg nog het slingertoestel dat prof. dr. ir. Felix Andries Vening Meinesz (1887-1966) ontwikkelde voor meting van de zwaartekracht op de bodems van oceanen en zeeën aan boord van onderzeeboten van de Koninklijke Marine.
    Vening Meinesz was van 1938 tot 1957 hoogleraar in de fysische geodesie aan de toenmalige Technische Hoogeschool.

    Nalatenschap
    Behalve uit dit 'Gouden Kalf', zoals het toestel bij de marine genoemd werd, bestaat de tastbare nalatenschap van Vening Meinesz uit een open kartonnen doos met toebehoren, een koffer die niet meer dicht kan met fotorollen en aantekenboekjes plus een hutkoffer met nog meer notitieboekjes en 'F.A.Vening Meinesz, Potgieterlaan 5 Amerfoort' in zijn prachtige handschrift.
    Een en ander bevindt zich volgens beheerder ing. J. Th. Gravesteijn al minstens twintig jaar op de faculteit en de inhoud is waarschijnlijk niet meer volledig. De manier waarop de TU Delft met haar erfstukken omgaat, doet soms «de veters uit de schoenen springen», meent drs. R. Korving, hoofd collectiebeheer van het Techniek Museum Delft, die Venings meettoestel plus de koffers zal laten overbrengen naar dit museum.

    Huygens
    De eerste die ontdekte dat een slingeruurwerk beïnvloed wordt door de zwaartekracht, was volgens emeritus-hoogleraar geodesie ir. G.J. Bruins1 de Nederlander Christiaan Huygens. Dit werd later bevestigd door de Franse astronoom Richer, die in Frans Guyana, op 5 graden noorderbreedte, ontdekte dat zijn klok daar trager liep, overeenkomstig Newton, volgens wie de zwaartekracht van polen naar evenaar afneemt. Anderhalve eeuw daarna stelde de Engelse geodeet Stokes voor, om met zwaartekrachtmetingen de uit geodetische metingen gevonden geoïde, het equipotentiaal oppervlak op zeeniveau, te controleren. Aan het einde van de negentiende eeuw nam de Franse kapitein Defforges dat denkbeeld over toen hij een slingertoestel ontwierp voor de bepaling van de zwaartekracht.

    Onzuivere metingen
    In 1892 bestelde de Rijkscommissie voor Graadmeting en Waterpassing een dergelijk toestel en in 1904 een ander apparaat in Berlijn waarbij de twee slingers twee an twee in onderling loodrechte vlakken slingeren. In 1910 trad vervolgens de jonge civiel ingenieur Vening Meinesz in dienst van de Rijkscommissie voor het doen van metingen. De slappe bodem in Delft zorgde echter voor problemen: het voorbijrijden van wagens langs het gebouw voor Geodesie aan de Kanaalweg maar vooral het voorbijvaren van een schuit verstoorde de nauwkeurigheid van de slinger. Daarom schreef Vening Meinesz in 1915 een proefschrift over de bepaling van het meeslingeren van «het statief» - de kast met ophanging - om de schadelijke invloed van de bodenbewegingen te vermijden door twee slingers met dezelfde amplitude en in tegengestelde fase in hetzelfde vlak te laten slingeren. Vening Meinesz bepaalde daarmee tussen 1915 en 1921 de zwaartekracht van 51 geodetische stations in Nederland, die hij in 1923 publiceerde bij boekhandel- uitgeverij Waltman in Delft: Observations de Pendule dans les Pays-Bas 1913-1921 (Napoleon voerde in Nederland het kadaster in en daardoor was het Frans lange tijd de voertaal van landmeters).
    Vervolgens ontwierp de Delftse ingenieur een slingertoestel voor gebruik op een schip. Hij gebruikte daartoe drie slingers: bij het begin van de metingen kreeg de linker slinger een uitwijking naar links, de middelste «fictieve» slinger bleef stil hangen en de rechter slinger kreeg een uitwijking naar rechts. Wanneer het schip ging varen, kregen alle drie slingers gelijke storingen. Door het verschil in uitwijking te meten tussen de rechter en de middelste respectievelijk tussen de middelste en de linker slinger, verkreeg Vening Meinesz de slingertijd zonder de schommelingen en trillingen van het schip en kon men de zwaartekracht berekenen.

    Duikbootreizen
    Een dergelijk toestel nam Vening Meinesz mee met de onderzeeboten K XIII, K XVIII en O 16 op verschillende reizen in de jaren dertig: via Suez naar Batavia, via Tristan da Cunha naar Soerabaja en via Washington naar Lissabon. De metingen vonden plaats onder water omdat het schip dan minder schommelt. De reizen trokken veel publieke belangstelling in binnen- en buitenland, vanwege de grote afstanden.
    De Koninklijke Marine maakte er zelfs een film over om jongelui te werven (Geodesie heeft daarvan nog een kopie).
    De wetenschappelijke resultaten hielden echter geen stand. Toen Vening Meinesz rondom Java, Sumatra en Celebes lange stroken ontdekte met veel minder zwaartekracht, veronderstelde hij dat deze veroorzaakt zouden worden door een benedenwaartse uitbuiging van de naar verhouding lichte aardkorst. Later seismologisch onderzoek toonde echter aan, dat de aardkorst daar eenzijdig de mantel induikt in de vorm van een subductiezone net als langs de oostkust van de Stille Oceaan. Het belang van zijn werk is dus niet de verklaringen die hij gaf, maar de vragen die hij stelde en de zwaartekrachttekorten die hij vond. Daarmee verschafte hij vele geofysici onderzoeksmateriaal.2
    Ook leeft zijn naam voort in de Vening Meinesz - Research School of Geodynamics van het Utrechtse Geodynamisch Onderzoeks Instituut , waarin o.a. participeren Geodesie en de faculteit Luchtvaart- en Ruimtevaarttechniek van de TU Delft, voor onderzoek op het gebied van geofysica, geologie en research van de aarde vanuit de ruimte.


    Note's

    1) Nederlands Geodetisch Tijdschrift Geodesie 29e jaargang no. 11 november 1987
    2) Prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz Het ontstaan van plooiingsgebergten en continenten, geschiedenis der aarde. De Ingenieur no. 39 en 40, 1956.

    Felix Andries Vening Meinesz.jpg
    Bijgevoegde Bestanden

  • #2
    Gouden Kalf : onderzoek aan boord onderzeeboot koninkijke Marine

    Het ‘gouden kalf’ van F.A. Vening Meinesz 1.jpg

    Het ‘gouden kalf’ van F.A. Vening Meinesz 2.jpg

    Het ‘gouden kalf’ van F.A. Vening Meinesz.jpg

    Reactie


    • #3
      Felix Andries Vening Meinesz 1.jpg

      Vening Meinesz Pendulum Apparatus


      Name: Vening Meinesz Pendulum Apparatus
      Date: 1929
      Type: Gimbal Mounted-complete
      Manufacturer: Vening Meinesz
      Description: This instrument was used to make gravity measurements in a submarine during 1935-1969.
      Item Number: 87.21.25
      Donor: Lamont-Doherty Geological Observator:

      How does it work?

      The Vening Meinesz Pendulum Apparatus has three pendulums in a line. The line of the pendulums is oriented perpendicular to the main axis of the submarine to minimize the effects of the ship's motion. The two outside pendulums swing exactly opposite to each other so that the swinging of the pendulums will not transfer any significant energy to the Gimble Frame in which the apparatus hangs. Since the two pendulums are swinging in opposition, they cause acceleration in opposite directions and substantially cancel. The amplitudes of these pendulums are made as equal as possible. The pendulums were labelled 4 and 5 on the outside and 6 in the middle. The middle pendulum, 6, is left hanging motionless, initially, and picks up motion as the acceleration of the submarine affects the pendulums. The photographic trace from the pendulums is made up of the main pendulums of a reflection from the number 4 pendulum and the number 6 pendulum so that one is observing the difference in motion between the two pendulums. This makes what we call fictitious pendulum 4/6, and, to a first order of approximation, is a pendulum that is not disturbed by the horizontal accelerations in the direction of the plane of the swinging pendulums. Pendulums 5 and 6 are also recorded and is the lower trace on the record and it is made up of the fictitious pendulum 5/6 between pendulum 5 and pendulum 6. Since one has to swing pendulum 4 and 5 in phase opposition to cancel accelerations from the pendulum swings themselves, this is a redundancy of observations, however, it does provide additional statistics on the observed gravity and so it was used as an additional calculation. The interruption of the light beams is visible on the pendulum traces. The wide interruptions are tenth second marks and the small interruptions are hundredth second marks so that timing along the trace can be obtained to something on the order of a thousandth of a second.

      The pendulum period
      The pendulum period, as we would call it today, is one second, however, for historical reasons they were called half-second pendulums because when pendulums were first used, the swing was timed from one extreme to the other, and called the period of the pendulum. (The period is now defined as the time from going to one extreme to the other and back to the first). So even though these pendulums take approximately one second for a round-trip swing, they were called half-second pendulums. When the nomenclature for the period was changed, the nomenclature for the pendulum was not.

      Pendulum number 6 was allowed to remain as motionless as possible at the start of the record, thus picking up the motions of the Gimble Frame which was induced by lateral accelerations on the submarine. This motion is measured from the record which is minimal on the base station record where the submarine is not being accelerated appreciably, but it is measured to make a correction for amplitude that is needed in the computation of the gravity values from these pendulums.

      The heavy lines (24A-D) that are superimposed on pendulums 4/6 and 5/6 are long period pendulums, the piece of apparatus that lies between the camera and the main pendulum box, which amount to extremely sensitive level bubbles. They are pendulums that have periods of 24 to 25 seconds and remain substantially level while the apparatus may swing a little bit in the wave period which tends to be in the period range of 4 to 6 seconds. These pendulums do not pick up any appreciable amplitude when the apparatus is displaced by wave motion and provide the information that is necessary for the second order correction which was first pointed out by B. C. Brown of Cambridge, England. Consequently it has been called the Brown Correction. The trace superimposed on pendulum 4/6 is the thwart ships instrument and the dark trace superimposed on the pendulum 5/6 is the fore and aft indicator. At the base station, of course, these picked up negligible amplitudes, but in a real sea record would show substantially, the residual wave motion that affects the submarine at its submerged depth.

      Since the timing is inserted on the light trace, the pendulum record is also showing the time, simultaneously. The appearance of the diamond patterns indicated from the larger interruptions approximately 1-1/2 inches in size represents the number of pendulum swings in which a tenth of a second in time is lost or gained depending on whether the pendulum period is a little longer or a little shorter than one second from the timing of the crystal chronometer. It would be more accurate to represent the difference between the timing of the pendulum and the timing of the crystal chronometer. The technique of reading the record would be to read about six of such crossings at the beginning of the record and six at the ending of the record and where they cross the central line of the record. The diamond patterns, of course, indicate where the center line of the record is. By drawing lines in the middle of the diamond patterns, the central position of the pendulum swing is determined. When one is at sea these seemingly uniform patterns that we see on this record are disturbed by accelerations and so one has to draw the lines as the mean line of the oscillatory wave motion of these big interruptions. Records are made for a period of approximately 40 minutes. There are approximately 2400 swings in the total record, and since we feel we can measure timing from these time marks to about a thousandth of a second we are measuring the period of the pendulum to the order one part in two million so that the gravity value would be represented by approximately one part in one million.

      How was it used?
      How was it used? The Vening-Meinesz Pendulum Apparatus was used on submarines to measure gravity at sea. It was necessary to do this on submarines to get below the surface of the ocean where the wave disturbance was minimized. Normally, it was operated at about depths of 100' when waves were normal size, but observations as deep as 400' were necessary when the waves were more serious on the surface. In such cases the submarine still might roll 1 degree on either side of the vertical and still might do some pitching. Because of the motions of the submarine the apparatus is hung in the Gimbal Frame which is #18 (a second similar Gimbal Frame Disassembled is #17.) The Gimbal Frames were unclamped. When unclamped with the counter weights positioned properly would approximately level the apparatus in the Gimbals and then the rolling and pitching of the submarine, due to the operation of it and due to the wave motion would not appreciably effect the level of the apparatus. Normally when we operated at sea, we got stabilized at depths and then allowed the Gimbal apparatus to come to its level usually checking it with our hands at the bottom of the frame to let it settle down. As soon as it was settled down, we would then relevel the apparatus using the level screws on the bottom to do the final leveling in the Gimbal frame. Once it was level we would unlock the pendulums and lower them.

      Submarines
      Pendulum operations were done on the submarines of the US Navy and in one case of the British Navy. Dr. Ewing made the first observations with this equipment in 1935 on the USS Baracuda. From 1946 to 1969, I, Dr. Worzel and my students made measurements on about 35 or 40 different submarines in different parts of the world so that we finally ended up with approximately 3000 observations throughout the oceans of the world.

      After the pendulums were unlocked we lowered the pendulums onto the knife edges. This had to be done very carefully. We lowered the long period pendulums whilch are located on top of the main pendulums and below the camera. Thus all of the pendulums were supported on the knife edges. The long period pendulums were allowed to sit idle as they amount to a very fancy level bubble which measures any residual motion of the pendulum case relative to the vertical. The long period pendulum are set for period of the order of 25 seconds and the wave motions had periods of 4 to 12 seconds. During the period of a wave the pendulums do not move an appreciable amount. These are necessary to make what we call second order corrections because as Ben Bronwn of Cambridge, England, pointed out, there were square terms that affected the pendulums observations and these corrections amount to between one and a maximum of 20 milligals. In a normal operations, they were on the order of 3 to 4 milligals.

      The first order terms were observed by the damped pendulums inside the main pendulum apparatus and were used to correct for the first order terms. Once we had all the pendulums hanging on their knife edges this includes the two damped pendulums inside the case, one for fore and aft motions and one for thwart ship motions and the two long period pendulums on top of the case again one for fore and aft ship motions and one for thwart ship motions as well as the main pendulums. We would cock the main pendulums by the controls on the front of the pendulum case. This had to be done very carefully because manipulating the controls would likely move the Gimbal Frame and so one had to develop a very careful touch to be able to turn these levers without disturbing the Gimbal Frame. When the pendulums were cocked and in position, we would then snap off the pendulums swinging back and forth approximately 1 cm total amplitude.

      The bob is about 25 ems. from the knife edge.

      These pendulums had about a second period while they were swinging. When pendulums are swinging there is a screen on the bottom of the camera case that one could see to check the motions. First of all the light was lit before all of the above and would reflect off all the mirrors of the various pendulums and appear on the screen at the bottom of the camera. Once the pendulums were started one would check on the screen that everything looked right for the operation; when it looked right the camera release mechanism was operated and that would put the spots on the photographic paper in the camera instead of on the viewing glass. Of course, the camera motor would have been started just before this. The light beam shone through a wheel of the chronometer which had ten holes in it. These interrupted the light with an extra long interruption once every ten holes to make it easy to count every tenth of a second. The chronometer had marks on it so that its rate could be checked to a thousandth of a second against WWV as a standard time signal. The light was interrupted there to all of the various pendulums on the record so that the timing was on every trace on the record. A record would normally be made for about 40 minutes duration which would be about 2400 swings of a pendulum and since we were able to time the pendulum to approximately a thousandth of a second we were able to obtain time to about l part in 2 million which allowed us to make the gravity measurements to about 1 part in a million.

      When the observations were completed, the situation was reversed, all the pendulums were stopped using the same cocking levers used to start the pendulums. When the pendulums were stopped they were released very gently so that the pendulums came to their zero position and were motionless; then clamps were engaged clamping the pendulums. When the pendulums were clamped (they were quite rugged in that position), we then clamped the Gimbals and everything would be ready to surface the submarine. Usually we would tell the submariners that we were done with our observation as soon as we were completed and we had the instruments all clamped. We had removed the film from the camera by the time the submarine had reached the surface. To remove the film from the camera there was a set of 'minnies drawers' on the front that you could put a container inside, go inside with your hands, cut the film with a razor blade that was provided for that purpose, remove the film from the take up spool, put it in the container, return the take up spool to the camera and re-fix the film, closing the camera and then removing the container. The film was later developed in a developing box we usually had in the same compartment, but not right handy. The compartment was lighted so we had to have a set of minnies drawers in the developing kit also. The paper for recording was photographic paper which we obtained from the Kodak Company, and it was as I remember 12 cm wide and came in lengths of 200 feet. For a normal record we would make the record approximately 5 feet long.

      The timing originally was provided by marine chronometers as Vening Meinesz built the apparatus. In 1935 Dr. Ewing. when he was going out on the Baracuda, persuaded the Bell Telephone Laboratories to build a crystal chronometer which was able to keep time to 1 part in a million using a quartz crystal. The crystal. chronometer that Dr. Ewing used is #10. Probably quartz clocks and watches available today


      Felix Andries Vening Meinesz 2.jpg

      Felix Andries Vening Meinesz 3.jpg

      Felix Andries Vening Meinesz 4.jpg

      Felix Andries Vening Meinesz 5.jpg

      Reactie


      • #4
        gouden kalf

        Felix Andries Vening Meinesz 6.jpg

        Felix Andries Vening Meinesz 7.jpg

        Felix Andries Vening Meinesz 8.jpg

        Reactie


        • #5
          plaat zwaartekrachtmetingen.jpg
          Plaquette. Herdenkingsplaat ter visualisatie wetenschap en Koninklijke Nederlandse Marine. Bronzen plaat ter herdenking van de zwaartekrachtmetingen die professor doctor ingenieur F.A. Vening Meinesz in opdracht van Rijkscommissie voor Graadmeting en Wate

          Koffer prof. Felix Andries Vening Meinesz.jpg
          Logboek. Koffer met logboeken, aantekenboeken en diverse rollen papier waarop de zwaartekrachtmetingen van professor doctor ingenieur Vening Meinesz zijn geregistreerd

          Reactie


          • #6
            S-48 submarine and the professor

            The S-48 was one of the S-class of submarines, built to the Navy's demanding specifications as part a concerted effort to achieve parity with the more advanced submarines produced in Europe during the First World War. These boats were larger and faster than their predecessors, could dive deeper, cruise farther, and carried more torpedo fire-power. The fifty-some diesel-powered S-class submarines built between 1918 and 1924 represented the absolute state-of-the-art submarine technology in the years between the two World Wars.

            Despite their advanced design and construction, the S-class of subs had their own unique problems, and the S-48 had a colorful history going back to its first days in the water. In 1921, during initial sea-trials, a hatch in one of the rear ballast tanks was improperly sealed during a test-dive. The tank filled with water, and the whole boat sank tail-down, her props settling into the sand in sixty feet of water. The crew managed to bring the bow to the surface just long enough for all hands to scramble through one of the forward torpedo tubes. Two weeks later the sub was raised and towed back to the builder's yard, and after nearly a year of rebuilding and repairs, the S-48 was ready for active duty.

            Ten years later, with Dr. Meinesz' pendulum apparatus on board, and with Townsend Brown was on board to maintain and monitor the instruments, the S-48 set out to measure anomalous gravity fields in the West Indies, accompanied by her sub-tender, the USS Chewink.

            S-48_crew1.jpg

            However, before the S-48 could depart from Guantanamo, the crew had a frightening, first-hand encounter with geophysical forces - and the effect that gravity can have on buildings when their foundations are shaken by a severe earthquake. The entire scientific crew of the Expedition was quartered in the city of Santiago, Cuba (about 30 miles west of Guantanamo Bay) on February 3, 1932 when "an earthquake of considerable violence" shook the city at 1:17 AM. The ground shook for nearly a minute, during which, Brown recalled,

            S-48_sub 1.jpg

            We were awakened amid indescribable terror. It seemed everything was either roaring or cracking. The lightly-built Spanish walls of the Casa Grande Hotel where we were staying were parting in big cracks and crashing together again every two seconds. The floor was heaving and the furniture rolling.

            After the shaking stopped, after taking full account of himself and finding all limbs intact and functioning, Brown fumbled through the darkness for a flashlight, and Harry Hess - another member of the scientific team - stumbled their way down a "twisted and shattered stairway," bounding down the steps "in a series of jumps." When they reached the second floor, they discovered that a large section of one wall had fallen into one of the hotel rooms, scattering plaster and lath across the bed. Pushing the rubble aside, peering under the bed with their flashlights, they were startled to find the esteemed leader of their expedition, Dr. Meinesz, huddled beneath the bed frame. Hess and Brown pulled Dr. Meinesz to safety, shaken but uninjured. Together the trio found their way out of the crumbling building to the safety of a park across the street. Just as they reached the park, an aftershock hit, and they turned around to see the roof of the hotel they'd just escaped come crashing inward, crushing what little was left of the building they had just escaped from.

            * * *
            Four days later, on February 7, 1932, the S-48 and her tender finally departed from Guantanamo Bay on the eastern end of Cuba, heading first south and then southwest toward the southern shore of the island of Jamaica. Every sixty miles or so, the S-48 submerged to take readings from Dr. Meinesz pendulums, measuring fluctuations in the Earth's gravitational field. Over the course of the next six weeks, the S-48 traced a serpentine route through the Caribbean and North Atlantic: from Jamaica north and west around Cabo San Antonio on the western edge of Cuba, south and east down the north shore of Cuba toward Puerto Rico, and meandering through the Bahamas before completing the Expedition in Miami on March 17.

            S-48_santiago cuba.jpg

            About the Expedition, Brown would write later that he was "delighted, not only to go on a history making expedition, but to be a seagoing sailor, at last!"

            His time on the S-48 gave Seaman Brown a first-hand account of the rigors of life aboard a Navy submarine. "Submarine life was not exactly a bed of roses," Brown wrote later, "though in my case the hardship of extended dives, several times a day was easy to overlook. My enthusiasm, as I look back on it, stemmed from my love of the Navy, and my interest in what we were doing: We were measuring gravity!"

            During his six weeks at sea, Brown's standing among the crew caused some protocol problems. On the one hand, he was a rank-and-file sailor, getting his required sea time. On the other hand, while his role as part of the scientific team set him apart from the rest of the enlisted men, he lacked sufficient rank and standing to be considered an officer.

            Neither sailor nor officer, Seaman Brown never knew where he was supposed to sit during meals. There was no room for him to dine with the crew in their cramped mess hall, nor was he welcomed at the officers' table (among the officers that Brown was not dining with was the future Admiral Hyman Rickover, generally regarded as the "father" of the Navy's nuclear submarine programs in the 1950s and 60s.) One photo from the voyage depicts what Brown called his "dining hall" - the narrow, open deck of the sub, where on more than one occasion Seaman Brown found himself quickly inhaling his meals while seawater washed over his feet and ankles.

            S-48_foredeck.jpg

            And, thrilling as the opportunity to measure gravity may have been, the voyage was not without its perils, and the possibility of one of the sub's systems failing was often no more than a turn-of-a-valve away. Brown wrote that "most dives were at a depth approaching the crush-depth of the submarine" - the depth at which the pressure of the surrounding seawater would cause the steel shell of the sub to implode. And it appears that not all of the submarine's systems were operating nominally, as "there were several instances when, due to automatic valves out of control, we actually exceeded the computed crush-depth" for the S-48. "It was a frightening moment," Brown wrote, "but by blowing all the ballast tanks we came shooting to the surface like a cork."

            Of course, the sub was accompanied throughout the expedition by her tender and rescue ship, the USS. Chewink. But in the pursuit of her scientific objectives, the S-48 was
            often diving in waters that were more than 20,000 feet deep. In other words a vessel with a proven capacity for settling on the bottom in a few fathoms of water, a vessel with a proven knack for getting her valves stuck, would spend nearly two months diving in waters where the bottom was nearly four miles below. The Chewink, did its best to trace the S-48's course from its position on the surface, but in the event of some kind of mechanical failure, in the event one of the sub's hundreds of valves got turned too far or too little, then the S-48 would find her props resting on the sea bottom thousands of fathoms beneath her rescue ship. "Nevertheless," Brown wrote, "the Chewink" followed its orders."

            In fact, the S-48 performed the number of dives in only six weeks that most submarines of the day typically performed in an entire year. The rigors of the voyage were so demanding that immediately following its completion, the commander of the S-48 ordered her into the Naval Yard at Key West for immediate and extensive repairs, reporting that his vessel was acting "like a wounded whale."

            Wounded as she may have been, the voyage was considered a scientific success. An extensive journal of the expedition was published by the Hydrographic Office of the Navy, with Seaman T. T. Brown providing much of the narrative text.

            Between Brown's performance as the science officer on the expedition, and his exploits in rescuing Dr. Meinesz from the rubble of the Casa Grande , an even more significant impression was made. Dr. Vening Meinesz, it turns out was a man with friends in high places, and he applied his quiet influence in the background to recommend Lieutenant Brown for his next assignment at sea.

            S-48_map-course_.jpg

            Reactie


            • #7
              De Prof. Felix Andries Vening Meinesz op de video in onderwerp: 100 jaar onderzeedienst

              http://www.dutchfleet.net/showthread...en-Holland-Doc

              Affiche 20.000 mijlen over zee.jpg

              Reactie


              • #8
                Ik heb van mijn ouders (uit 21 en 26) regelmatig gehoord over de diepe impact die de reizen van Vening Meinesz maakten op de toenmalige samenleving. Zoals ik me de verhalen herinner was dit een soort Idols maar dan in 1930 stijl.

                Reactie


                • #9
                  Toppertje

                  20.000 mijlen over zee (1)

                  (Over de wereldreis van de onderzeeer K-XVIII in 1935/36, 53 min)

                  Hierbij zie je de professor aan het dek staan en tevens de uitvoeringen van het experiment en het toestel en de werking uitgelegd (unieke beelden )

                  Het Zuid-Atlantische vulkaaneilandje Tristan da Cunha is de meest afgelegen bewoonde plek op aarde. De naaste buren van de ca. 300 Tristannieten wonen zo'n 2000 kilometer Noordelijker op het van Napoleon's ballingschap bekende St. Helena. Zelden haalt Tristan da Cunha het nieuws, maar nu is dat anders. Dit jaar wordt namelijk herdacht dat 500 jaar geleden de Portugese zeevaarder Tristao da Cunha het eiland voor het eerst in het vizier kreeg. Wie geïnteresseerd is in het verhaal over de geschiedenis van Tristan da Cunha, kan op de website van /Geschiedenis het reisverslag beluisteren dat Marnix Koolhaas in 1996 op Tristan da Cunha maakte. Van Tristan da Cunha bestaan weinig historische beelden. De oudste zijn van Nederlandse oorsprong. Ze werden in 1935 gemaakt vanaf de onderzeeër K-18, die vanaf Den Helder een wereldreis maakte naar Soerabaya op Nederlands-Indië. Polygoon maakte van deze 8 maanden durende reis een bioscoopfilm van anderhalf uur. De film was vooral bedoeld om het eigen land en de wereld te tonen dat Nederland ondanks de crisis nog een zeemacht van formaat was. De regering-Colijn subsidieerde de film ruimschoots, en het resultaat mocht er zijn. '20 Mijlen over zee", zoals de film ging heten, trok maandenlang volle zalen en werd zelfs aan Engeland en Spanje verkocht. De beelden die op Tristan da Cunha werden gemaakt, leidden er zelfs toe dat vanuit Nederland 700 paar klompen als hulpgoederen naar de over natte voeten klagende eilanders gestuurd werden. 20.000 mijlen over Zee, geregiseerd door B.D. Ochse, is daarom in veel opzichten een bijzondere film - en nu voor het eerst sinds 1936 weer integraal te bekijken.

                  bekijk hier de POLYGOON film (bioscoop journaal) incl geluid groot formaat aanwezig

                  K-XVIII_op_zee.jpeg

                  Reactie


                  • #10
                    Re: Felix Andries Vening Meinesz

                    Voor de uit deze tijd uitzonderlijke prestatie werden diverse monumenten opgericht zoals in de periode gebruikelijk was.

                    21 januari 1938

                    Monument prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz .terrein onderzeedienst 21 januari 1938.jpg

                    Onthulling van het monument als hulde voor het wetenschappelijk werk aan boord van de Nederlandse onderzeeboten (w.o. de Hr.Ms. 'K XVIII') door prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz op het terrein van de Onderzeedienst in Den Helder. Door de commandant van de onderzeedienst, de kapitein-ter-zee J.G. van den Berg wordt een oorkonde in het monument gemetseld.

                    Reactie


                    • #11
                      Re: Felix Andries Vening Meinesz

                      OP 25 Februari 1938 een onderonsje met de Professor

                      Het betreft hier Onthulling van een monument voor de wetenschap bij de marine op 25 Februari 1938, daarbij aanwezig Prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz en een hier al oude bekende de Vice Admiraal Th.L. Kruys. Een foto uit een verleden waarbij de fotoalbums van de reis te zien zijn en onder het genot van een bakkie troost worden doorgenomen .Zou onze fotograaf ook een bakkie mee gedronken hebben ??.Op de foto is moeilijk te zien of het hier kopjes betreft met een gouden anker en randje. We kunnen eens kijken of er mooie foto's van de reis terug te vinden zijn. eigelijk moet ik zeggen reizen er zijn er namelijk meerderen geweest.

                      Zou Tom dit album herkennen ??

                      Onthulling van een monument voor de wetenschap bij de marine op 25 Februari 1938, daarbij aanwezig Prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz en Vice Admiraal T,L. Kruys 25-feb -1938.jpg

                      Onthulling van een monument voor de wetenschap bij de marine op 25 Februari 1938, daarbij aanwezig Prof. dr. ir. F.A. Vening Meinesz en Vice Admiraal T,L. Kruys 25-feb 1938.jpg

                      Reactie


                      • #12
                        Re: Felix Andries Vening Meinesz

                        De professor had nog al wat onderonsjes maar ja, wie wou er ook niet weten hoe het zat met de metingen. Dit keer met SBN Vos in 1934 .Hoe werkt het Professor vertel eens ...ach, en we nemen dit keer er een koffie tafel bij ...1934

                        SBN Vos en de professor 1934.jpg

                        Reactie


                        • #13
                          Re: Felix Andries Vening Meinesz

                          Ach , De Professor. Hij was vanaf 1923 al bezig met de metingen en de laatste metingen werden in 1949 gedaan aan boord van de Hr.Ms. O24 en natuurlijk is er een foto van ,en natuurlijk de Proffesor in het midden, als een "vooraanstaande gast".

                          Hier een beschrijving van deze mooie de foto. Herken je iemand ????

                          De bemanning gegroepeerd op het voordek, met in hun midden, in wit pak, prof.dr.ir. Vening Meinesz. In maart 1949 deed hij (met medewerkers ter weerszijden?) zwaartekrachtmetingen aan boord op het traject Curaço - Paramaribo. De foto is te Paramaribo gemaakt. De tekst op het vaantje nog niet kunnen ontcijferen, behalve de cijfers 24.

                          Hr.Ms.O24 1949.jpg

                          Reactie


                          • #14
                            Hr Ms K XVIII en de Am. onderzeeboot "S 48".

                            Bron: Het nieuws van den dag voor Nederlandsch-Indië ( 26-08-1939 ).

                            ddd_010227322_mpeg21_p022_image.jpg
                            ddd_010227322_mpeg21_p022_image(1).jpg
                            ddd_010227322_mpeg21_p022_image(2).jpg
                            Vriendelijke groet, Hans.

                            "Om de kracht van het anker te voelen moet men de storm trotseren". (Pas als je iets ernstig meemaakt, weet je op wie je kan vertrouwen).

                            Reactie


                            • #15
                              Folkert schreef Bekijk Berichten
                              [ATTACH=CONFIG]56955[/ATTACH]

                              MEINESZ, Felix Andries (1887-1966)

                              Onderzeedienst
                              Deze buitengewone leeropdrachten weerhielden Vening Meinesz er niet van zijn reizende onderzoekingen voort te zetten en door te zetten. Na een reis per S 21 van de US-Navy in de Caribische wateren in 1928 volgden nog de reizen per K XIII naar Ned.-Oost-Indië van 1929 tot 1930, die met de 'Fresnel' in de westelijke Middellandse Zee in 1932 en de reis aan boord van Hr. Ms. 0 13 in de Noordatlantische Oceaan en in 1934/1935 de bekendste reis aan boord van de K XVIII naar Ned.-Oost-Indië via Buenos Aires, Kaapstad en Perth. De verfilming van deze reis maakte dat Vening Meinesz ook bij het bioscooppubliek beroemd werd. Daarna werden nog drie reizen gemaakt, resp. in 1937, 1938 en 1939 naar de Atlantische Oceaan en de Noordzee
                              Hoewel Vening Meinesz, die inmiddels de vijftigjarige leeftijd was gepasseerd, nog vol plannen zat, voelde hij zo langzamerhand wel, dat lange expedities te veel van zijn krachten zouden gaan vergen en dat assistentie van een jongere onderzoeker gezocht moest worden. Daarvoor kwam Dr.W.Nieuwenkamp (1903 - 1979) in aanmerking.
                              Tijdens proefvaarten van de O 19 in juli 1939 op de Noordzee, voerde dr. Nieuwenkamp zwaartekrachtproeven uit aan boord van de O 19.
                              Op 25 juli 1939 begon de O 19 aan de oversteek naar Nederlands-Indië, de boot nam de route via het Suezkanaal. Op 13 september 1939 arriveerde de O 19 in Nederlands-Indië.


                              Voor maart 1939 was een grote expeditie met de O 16 via Kaapstad naar Nederlands-Indië voorzien, mede om ook op dat traject de effecten van zware deining te kunnen analyseren. Maar de internationale politieke ontwikkelingen verhinderden de uitvoering van dit plan. Dat was voor Nieuwenkamp als beoogd waarnemer een grote teleurstelling. Hij zou slechts gedurende de enkele dagen durende “shake-down cruise” van de O 19 in juli 1939 nog in de gelegenheid zijn om het slingertoestel uitgerust met een “kristaltijdmeter” en het door Ewing geconstrueerde adaptatiemechanisme uit te proberen. In het licht van toenemende politieke spanningen werd van de commandant van de O 19 verwacht in drie dagen zich ervan te overtuigen, dat zijn juist in dienst gestelde duikboot zonder mankeren ongeconvoyeerd de reis naar Oost-Indië kon volbrengen Zodoende werd aan Nieuwenkamp maar weinig tijd geboden tot onderzoek met de gecompliceerde uitrusting. Hij kon dan ook maar op een meetpunt in de Noordzee in een waterdiepte van 90 m metingen doen, respectievelijk op diepten van 20 en 40 m. Desalniettemin bleek het toen mogelijk - in de relatief ondiepe Noordzee - het effect van zware deining aan het wateroppervlak op de bewegingen van het bodemwater te analyseren. Dankzij het precies werkende tijdmechanisme kon met een grotere zekerheid de geldigheid van de dempingtheorieën - speciaal die voor ondiepwater, zoals door Laplace ontwikkeld - worden bevestigd en konden derhalve voorhanden ruwe gegevens dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.

                              Vening Meinesz heeft aan boord van verschillende onderzeeboten de zwaartekracht van de aarde gemeten met behulp van zijn slingerapparaat. De volgende reizen zijn beschreven in zijn publicaties, "Gravity Expeditions at Sea".


                              Hr. Ms. K II (1923)
                              Hr. Ms. K XI (1925)
                              Hr. Ms. K XIII (1926 - 1927)
                              Hr. Ms. K XIII (1928 - 1930)
                              Hr. Ms. O 13 (1932)
                              Hr. Ms. K XVIII (1934 - 1935)
                              Hr. Ms. O 16 (1937)
                              Hr. Ms. O 12 (1937)
                              Hr. Ms. O 13 (1938 ).
                              Hr. Ms. O 19 (1939)

                              Bron:
                              Universiteit Leiden, The Diving Dutchman.

                              NIEUWENKAMP.jpg

                              Dr. W.Nieuwenkamp (1903 - 1979).


                              Vriendelijke groet, Hans.

                              "Om de kracht van het anker te voelen moet men de storm trotseren". (Pas als je iets ernstig meemaakt, weet je op wie je kan vertrouwen).

                              Reactie

                              Working...
                              X